Om het vak van filmmaker te doorgronden, is het belangrijk te beseffen dat bijna iedere film minstens zes keer gemaakt wordt.
De eerste versie is meestal de mooiste, de laatste versie de belangrijkste.
De eerste versie van een film ontstaat namelijk in het hoofd van de filmmaker of -makers. Doorgaans een visueel prachtige versie waarin alles dramatisch helemaal klopt en op zijn plaats valt.
Deze versie moet vervolgens vertaald worden naar een verhaal op papier. Het scenario of script. Droge woorden, grammaticaal kloppende zinnen. Niet alle prachtige beelden die voor de eerste versie in het hoofd zijn gerezen houden in deze versie stand. Er moeten concessies gedaan worden. Aan beeld en aan dramatiek.
Vervolgens wordt het scenario vertaald naar een shotlist en soms ook een storyboard. Dit zou je de derde versie van de film kunnen noemen. Een praktische versie waarmee de regisseur en cameraman de wilde ideeën van de scenarioschrijver naar hun hand zetten. Dit proces wordt ook wel decoupage genoemd. Het vertalen van woorden en zinnen naar camerastandpunten en kaders.
De vierde versie van de film wordt vervolgens gemaakt op de set. De eigenlijke filmopnames. De kern van het vakmanschap van de filmmaker.
Deze filmopnames komen terecht op het bureau van de editor. Deze maakt de vijfde versie van de film. En vaak ook nog een zevende, achtste, negende en soms nog veel meer versies.
En de zesde versie? Deze wordt gemaakt in het hoofd van de kijker als die het eindresultaat van de montage bekijkt. En om deze versie, de versie in het hoofd van de kijker dus, daar gaat het allemaal om. Als die versie werkt, werkt de film. Als in die versie de film overkomt, komt de film over.
Dan heeft de filmmaker zijn werk goed gedaan.
Anders niet.