Voordat Prem, onze chauffeur, de auto startte, bond hij een roodkleurige doek heel strak om zijn hoofd. Daarna haalde hij een smoezelig stripje onduidelijke pillen uit het dashboardkastje en legde dat grijpklaar in het bakje bij zijn versnellings-pook.
Hij kijk mij die op de stoel naast hem zat glimlachend aan.
“Against altitude sickness”, zei hij.
Prem slaagde er niet in me gerust te stellen.

Het stuk tot aan de eerste politiecontrole post viel reuze mee.
We waren hoogstens wat lacherig door de afnemende hoeveelheid zuurstof in onze hersenen. Karin zag ergens in het ons omringende gebergte een rode vogel en vervolgens een gele, die Sander en ik niet zagen. En wij weten dat plagerig aan de hoogteziekte die haar kennelijk al wel helemaal te pakken had en ons nog niet.
Lachen.
Vooral Sander was deze vroege ochtend opvallend energiek. Alsof hij wilde aantonen dat op hem, immers de bedenker van deze autorit door de bergen, de hoogteziekte totaal maar dan ook totaal geen vat kon krijgen.
“Wachten jullie maar op dat stempel van de politie, ik wandel wel naar Leh!”

Na de politiecontrole begon ik een licht hoofdpijntje te ontwikkelen, ergens schuin boven mijn linker oog.
Het begon zich vervolgens langzaam uit te breiden.
Ook voelde ik een soort van zeurende misselijkheid opkomen, niet alleen in mijn maag, maar in mijn hele lijf.
Prem bond zijn doek nog maar eens stevig vast. En achter ons op de autobank, waar Karin S. de Boer en Sander Francken tot dan toe gezellig zaten te keuvelen over breakdowns, aankomsttijden van crew-leden en productiebudgetten, viel het stil.
Ik trok de conclusie dat iedereen op zijn eigen manier stilletjes aan het lijden was. Hoewel het opvallend was hoe monter Sander zich bleef gedragen.

Ik denk dat het door het schuin hangen van de auto kwam, waardoor de organische vlonder in onze blaas in de war gebracht werd, maar we stopten om de haverklap voor een korte plaspauze. En per keer dat ik uit de auto stapte om ergens achter een rots mijn behoefte te doen, voelden mijn benen slapper en wiebeliger aan. Alsof ik langzaamaan een beetje dronken werd, wat in wezen ook zo was, want volgens de boekjes vallen de verschijnselen van hoogteziekte in zeker opzicht met hevige dronkenschap te vergelijken.
Toen we stopten bij een bergnederzetting met een wegrestaurant in een grote tent, waren hoofdpijn, misselijkheid en algemeen onbehagen voor mij nauwelijks meer te verdragen. Ik had het idee dat ik er het slechtst aan toe was van ons allemaal. Zo namen Karin en Sander een kopje soep, iets wat voor mij ondenkbaar was.
Prem vertelde mij dat we nu zo’n 4000 meter hoog waren en dat we nog maar twee pieken te gaan hadden, waaronder die van Taglang La op zo’n 5500 meter. En daarna zou het alleen nog maar lager gaan.
Wederom slaagde Prem er niet in me gerust te stellen.
5500 meter!

Pas later las en hoorde ik dat het absoluut is af te raden om als je je boven 3000 meter bevindt meer dan 500 meer per dag te stijgen. En dat het raadzaam is om dan minstens een hele acclimatisatie dag te nemen op 3500 meter en op 4000 meter. Dit alles om fatale AMS (Accute mountain sicknss) te voorkomen.
En wij knalden van iets meer dan 3000 meter naar 5500 meter, en daarna weer omlaag naar 3500 meter, en dat alles in één dag!

De kilometers die nu volgden waren de ergste kilometers uit mijn leven. Ik kon met geen mogelijkheid meer naar het zonder twijfel weer indrukwekkende Himalaya landschap kijken. Ik kon alleen nog maar schuin voorover in mijn gordels hangen met mijn linkerhand gedrukt tegen mijn linkerslaap om de hoofdpijn nog enigszins te onderdrukken. Ik kon nog net constateren dat het hier inderdaad, zoals voorspeld, geregend had en dat de toch al onmogelijke smalle bergpas die voortdurend zonder enige vorm van railing langs steile en diepe afgronden voerde, veranderd was in een glibberig langgerekt lint van blubber. Ik hoop dat de chauffeur minder last heeft dan ik, dacht ik nog. Maar eigenlijk kon dat me al weinig meer schelen. Als die lichamelijke pijn, die misselijkheid, die druk in mijn hoofd maar minder werd. Maar dat zat er niet in. We moesten nog minstens een kilometer stijgen. Ik greep naar de strip met pilletjes van de chauffeur. Zonder er verder over na te denken stak in er eentje in mijn mond en slikte die met een flinke slok water door. Het leek heel even te helpen. Of verbeeldde ik me dat? Ik voelde weer de neiging om te plassen opkomen. Maar ik probeerde die te onderdrukken. Ik was bang om uit de auto te stappen. Ik vertrouwde domweg mijn eigen benen niet meer. Achter mij hoorde ik Karin intens en diep kreunen. Ik had niet de kracht om achterom te kijken om iets bemoedigends tegen haar te zeggen. Ik merkte dat het pilletjes alweer was uitgewerkt. De hoogteziekte viel me weer van alle kanten aan.
“How far?”, kreunde ik tegen de chauffeur, die zijn hoofddoek al rijdend nog wat strakker trok.
“Not far”, gaf hij als antwoord.
“Fuck”, kreunde ik.
Plotseling moest ik denken aan vroeger. Ik was een jaar of 10 en speelde met de stoere schoffies uit onze buurt ergens op een bouwterrein. Ik was in een nauwe betonnen rioleerbuis gekropen. Net toen ik me helemaal naar binnen had gewurmd, realiseerde ik mij dat ik niet meer achteruit kon. En dat de uitgang aan de andere kant nog heel ver weg was. Ik voelde paniek opkomen maar wist ook dat als ik dat toeliet ik helemaal nooit meer uit die buis zou komen.
“Rustig blijven, rustig blijven!”, galmde het in mijn hoofd.
Was dat nu of was dat vroeger, die galm. Ik wist het niet meer.
“500 meters to go”, hoorde ik de chauffeur zeggen.
Hoopvol tilde ik mijn hoofd wat op. Ik zag inderdaad in de verte de weg in de hoogte verdwijnen, alsof er een verticale knik inzat.
En toen verschenen er opeens twee enorme gele bulldozers die kennelijk de opdracht hadden gekregen de blubberen bergpas wat meer begaanbaar te maken. Voor ons op de weg werden enorme blubberheuvels opgeworpen. Achter ons stopte een kleine vrachtauto en toen een toeristenwagen als de onze en toen nog een kleine vrachtwagen.
We zaten vast! Op nog geen driehonderd meter van de top. Vast. Op meer dan 5000 meter hoogte.
Onze chauffeur stapte uit en liep toch wat zorgelijk richting bulldozers.
Ook Sander stapte uit – deed hij alsof of was hij echt minder vatbaar, dat zou kunnen, op sommige mensen heeft de hoogteziekte, onafhankelijk van conditie of leeftijd, minder effect -en liep richting de blubberheuvels om eens poolshoogte te nemen.
Vanuit mijn ooghoeken zag ik hoe Karin de deur opendeed en zich half naar buiten liet vallen. Ik stapte uit en begon op mijn weke kauwgombenen als een idioot kleine stukjes heen en weer te waggelen. Als om de tijd te doden, als om niet verder na te hoeven denken.
Ik hoorde Karin in paniek gillen.
“Doorrijden godverdomme, ik val flauw, doorrijden.”
Ook mij werd het nu bijna zwart voor de ogen.
Een pilletje!, dacht ik nog, ik moet een pilletje hebben! En ik moet Rosalien weer zien. En Elsa. En mijn familie. En…
Er was geen tijd meer. Geen film. Geen bergen. Even ook geen Joost.
Een auto stopte naast me.

Iemand deed de deur open en nodigde me uit in te stappen.
Ik keek in een glimlachend gezicht, het glimlachend gezicht van onze chauffeur.
De weg was vrij!

Nog een paar honderd meter stijgen, een paar hond meter doorbijten. En daarna werd alles alleen nog maar beter.

Pas in de weken daarna, in ons rustieke hotel in Leh, werd me duidelijk wat voor een onverantwoordelijke idiote actie we ondernomen hadden. Zeker die laatste dag waarop zelfs een niet-reis advies was afgegeven vanwege de slechte staat van de wegen. Iedereen die maar iets van bergen afwist verklaarde ons voor gek vanwege wat we gedaan hadden.

Karin bleef nog 14 dagen ziek. Toen zij maar niet echt opknapte kreeg zij van de ANWB het advies zich per helikopter naar lager gelegen oorden te laten evacueren. Zij volgde dit advies niet op maar bleef nog even vertrouwen op de zware medicijnen die van zij van de lokale dokter die wij Charly Chaplin doopten kreeg.
Het gaat nu beter met haar.
Ik knapte iets sneller op. Een dag na aankomst ging ik alweer op locatiescout tocht. Maar ik heb wel het idee dat bij vlagen de hoogteziekte mij weer in haar macht krijgt. Opeens kan ik me misselijk voelen of extreem moe. En kleine pijntjes, zoals een stijve nekspier of een verkoudheidje, lijken veel meer genezings-tijd te vragen dan dat anders het geval is.
Sander had en heeft het minste last. Minder gevoelig voor hoogteziekte, waarschijnlijk. En hij slikte gedurende de hele reis het middel cellfood, dat er kort gezegd voor zorgt dat lichaamscellen meer zuurstof en voedingsstoffen absorberen.
Dit vertelde hij ons pas na afloop.

 

Enfin, we leven nog. En de Indiase productieploeg is compleet. En de Nederlandse geluidsman Ludo Keenis is – per vliegtuig, zo hoort het – gearriveerd. Alsmede cameraman Sal Kroonenberg en zijn assistent Dirk-Jan Kerkkamp. Allen voelden zij zich na een dag acclimatiseren prima.
We zijn nu volop in pre-productie. Over precies een week is de eerste opnamedag.
Over hoogteziekte wordt nauwelijks meer gesproken.

.

Deel dit bericht!

Leave A Comment